Klei in veen: hooggespannen verwachtingen – maar eerst werk aan de winkel

De maatregel klei in veen is vol beloften: het zou de CO2-uitstoot verlagen én de bodem vruchtbaarder maken. Maar werkt het ook zo in de praktijk? En kunnen boeren er dan ook praktisch mee aan de slag?

“Op allerlei plekken komt slib vrij. Daar wil je wat mee. Als je het hier vervolgens uitrijdt en het  zorgt voor minder CO2-uitstoot én een betere bodem, dan is dat win-win-win. Bovendien: als we de CO2-uitstoot moeten verlagen en deze maatregel werkt, hoeft het waterpeil minder omhoog. Dat scheelt algauw een maand weidegang. Laten we het dus proberen.” Minne Holtrop houdt 280 koeien in het veenweidegebied van het Friese Delfstrahuizen en doet mee aan een proef binnen Klei in veen van VIPNL. Op zijn perceel bracht hij in anderhalf jaar tijd verdeeld over drie keer in totaal 2 centimeter klei op, in augustus 2020 voor het eerst.

Snappen wat er gebeurt

Voordat er dijken waren zorgden overstromingen voor kleiafzettingen in de veengebieden. Die overstroming en kleiafzetting kun je nabootsen op landbouwpercelen. Zo ga je bodemdaling tegen, zonder dat dat ten koste gaat van de melkveehouderij. De belangrijkste theorie: kleideeltjes binden aan de veendeeltjes, zodat deze laatste niet meer verbranden.

“Maar wat er precies gebeurt weten we niet. Het kan bijvoorbeeld ook dat klei iets doet met de bodemstructuur, met de poriën”, zegt Maaike van Agtmaal, onderzoeker bij het Louis Bolk Instituut. Het is daarom belangrijk om niet alleen te zien wat er gebeurt, maar ook het mechanisme erachter te snappen. “Want als de structuur verandert hoef je misschien maar één keer in de twintig jaar klei uit te rijden, in plaats van elke paar jaar.”

(Tekst gaat verder onder de foto.)

En hoe werkt dat praktisch dan?

Daarbij geldt: niet alle klei werkt, en niet elke klei werkt op elke veensoort. In totaal onderzoekt VIPNL dertig soorten klei in combinatie met verschillende veenbodems. In het lab én in het veld wordt gekeken wat er gebeurt met bijvoorbeeld CO2-uitstoot, grasproductie en bodemleven.

Op de proefpercelen van Minne Holtrop probeert VIPNL vooral in de vingers te krijgen: hoe gaan we dit dan praktisch organiseren? Over water kreeg Holtrop slib uit het nabijgelegen Prinses Margrietkanaal aangevoerd. “We hebben eerst geprobeerd het te laten drogen, maar dat ging eigenlijk niet. Dit is dode klei, klei zonder structuur, zoals de klei waarmee je potten bakt.” Holtrop besloot de natte hompen met de meststrooier te verspreiden, eerst een breedstrooier, daarna een achterstrooier. Dat testen geen overbodige luxe is, bleek: de vele keien in de klei vernielden zijn machine.

Wordt vervolgd

Holtrop heeft de meststrooier evengoed nog niet afgeschreven: er zijn tegenwoordig zijstrooiers en breedstrooiers met kettingen, die niet zo snel kapot draaien. Sowieso is er waarschijnlijk niet één ei van Columbus. Bij smalle percelen en een sloot in eigen bezit, kun je klei heel effectief vermengen met slootwater en verspreiden met de baggerpomp, weet hij.

Holtrop ziet daarom nog steeds toekomst voor klei in veen. Dan moeten de resultaten van de andere experimenten natuurlijk wel positief zijn. Voor een eerste (niet-wetenschappelijke) proef op de som steekt hij op zijn proefperceel met een spade een stukje grond los: van de klei op het perceel is niets meer te zien, en dat is alvast goed nieuws.