PROEFTUIN UTRECHT EN ZUID-HOLLAND
Welkom bij de VIPNL Proeftuin Proeftuin Utrecht en Zuid-Holland.
Op deze pagina vindt u informatie over de thema’s die in deze proeftuin worden uitgevoerd. Klik op de hotspots op de kaart voor meer informatie over het betreffende projecten.
Klei in veen
Bodemdaling en veenoxidatie afremmen door inspoeling van klei in veen. Uit lab- en veldproeven blijkt dat klei met een hoog lutumgehalte (gronddeeltjes kleiner dan 2 μm) samen met de organische stof van veen, klei-humuscomplexen vormt. Hierdoor verlopen afbraakprocessen trager dan wanneer er geen klei aanwezig is. Het inspoelen van klei in veengrond lijkt daarmee een effectieve maatregel om de afbraak van organische stoffen af te remmen. En op die manier bodemdaling en CO2-emissies te verminderen, zonder te vernatten. Sinds de eerste verkenningen door het VIC in 2017 en de veldexperimenten met kleitoepassingen in veengebieden in Utrecht en Zuid-Holland, zijn ook in andere ‘veenprovincies’ klei in veen pilots gestart, zoals in de Proeftuinen Noord-Holland, Friesland en Overijssel. Verder onderzoek naar het mechanisme achter de werking van klei in veen is nodig. Uitwisseling van kennis, onderzoek en ervaringen uit de verschillende Proeftuinen levert inzichten op m.b.t. de toepassing, geschiktheid van kleisoorten en logistieke vragen. In de proeftuin Utrecht en Zuid-Holland wordt dit thema uitgevoerd in Aarlanderveen, Bergambacht, Stolwijk, Wilnis en op verschillende plots op KTC Zegveld.
Veenweidensloot van de toekomst (VeeST)
Hoe kan de sloot bijdragen aan doelstellingen op het gebied van klimaat, natuur en landbouw? Dat is de centrale vraag binnen het thema VeenweidenSloot van de Toekomst (VeeST) waarmee het Veenweiden Innovatiecentrum aan de slag gaat. De variatie aan veenweidesloten is groot. Er zijn veel factoren van invloed op zowel de waterkwaliteit als op de stabiliteit, en bovendien verschillen deze per type sloot. Ook toekomstige maatregelen tegen bodemdaling, klimaatverandering en klimaatadaptatie hebben impact op de sloten. Zoals hogere slootpeilen en flexibele slootpeilen om extremen in droogte en neerslag op te vangen. Dit brengt risico’s met zich mee, zoals slijtage van oevers, ophoping van bagger in de sloot en (daardoor) slechtere waterkwaliteit, met als gevolg een hogere uitstoot van broeikasgassen uit de sloot. Proeftuin Utrecht en Zuid-Holland start VeeST met het in beeld brengen van bestaande kennis en goede voorbeelden. Vanaf 2024 zal verder onderzoek plaatsvinden.
Boeren op Hoog Water
Boeren op Hoog Water richt zich op de ontwikkeling van een rendabel veenweidenbedrijf bij een extreem lage grondwaterstand (-20 cm). Deze grondwaterstand zorgt volgens huidige wetenschappelijke inzichten, voor minimale uitstoot van emissies uit de veenbodem en minder bodemdaling. Vernatting zal echter grasgroei, graskwaliteit en graslandgebruik beïnvloeden en daarmee het gehele bedrijfssysteem van de melkveehouder. Daarnaast kan het gebruik van een waterinfiltratiesysteem effect hebben op de waterkwaliteit en de watervraag. Het VIC is initiatiefnemer van onderzoek naar Boeren op Hoog Water. Daarvoor is de Hoogwaterboerderij van KTC Zegveld ingericht als Living Lab om antwoorden te zoeken op de vragen: wat betekent een hoog grondwaterpeil voor het bedrijfssysteem, wat vraagt het aan management en vakmanschap, en biedt het voldoende economisch perspectief? Maar ook: leidt een grondwaterstand van ca. 20 cm beneden maaiveld inderdaad tot minder bodemdaling en broeikasgasemissies? Dat laatste wordt onderzocht door het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden.
Natte teelten
Natte teelten kunnen helpen bij de uitdagingen in het veenweidengebied. Een hoger waterpeil en een hogere (grond)waterstand kunnen veenafbraak en daarmee broeikasgasemissie en bodemdaling verminderen, waterkwaliteit verbeteren en een positief effect hebben op de biodiversiteit. Bovendien bieden natte teelten kansen als extra verdienmodel voor de veenweiden. Bijvoorbeeld lisdoddeteelt als bouwmateriaal, en ook andere gewassen die biomassa produceren voor de biobased economy zoals miscanthus. In de Proeftuin Utrecht en Zuid-Holland wordt naast teeltvraagstukken (watervraag, bemesting, persistentie, oogst e.d.) en productie, ook aandacht besteed aan de vragen over de invloed op overige ecosysteemdiensten die geleverd moeten worden zoals bodemkwaliteit, biodiversiteit en waterkwaliteit. Ook wordt onderzoek gedaan naar broeikasgasemissies bij natte teelten met het oog op de reductiedoelstelling voor 2030 en naar koolstofvastlegging door natte teelten, bij verschillende manieren van beheer. De proefvelden voor lisdodde- en miscanthus liggen bij KTC Zegveld.
Overlagen
De meest bekende maatregel om veenoxidatie, en daarmee bodemdaling, te verminderen is sloot- en grondwaterpeilverhoging. Maar in veenweidengebieden met een dunne veenlaag is dat vaak niet mogelijk. Er wordt daarom gezocht naar alternatieve maatregelen zoals Overlagen: het opbrengen van diverse lagen klei/grond op de veenbodem. Friesland en Overijssel experimenteren al met vrijkomende grondpartijen vanuit de akkerbouw in de Noordoostpolder, om de veenbodem te verbeteren. In Proeftuin Utrecht en Zuid-Holland worden in overleg met de waterschappen in 2023 twee demovelden ingericht. Het primaire doel van de proef is testen of het aanbrengen van een klei of zandlaag -het zogenoemde overlagen-, een effectieve maatregel is om de emissie van broeikasgassen uit de veenweiden te verminderen. En wat het effect is op de grasproductie en de bodemkwaliteit.
Proeftuintrekker
Trekker van de proeftuin Utrecht en Zuid-Holland is Tim Selders, tim@vip-nl.nl
Als innovatiemanager bij grote organisaties, heeft Tim veel kennis en ervaring opgedaan met ‘vernieuwen en tot waarde brengen’. Hij loopt warm voor uitdagingen die vragen om een onafhankelijke, ontdekkende aanpak. En om experimenteerruimte. In zijn rol als directeur van het VIC heeft en geeft hij die. De samenwerking met VIPNL op diverse innovatievraagstukken op veen, is daar een mooi voorbeeld van. Tim daagt ondernemers, onderzoekers en overheden uit om met een vrije geest naar de toekomst van de landbouw te kijken. En gaat moeilijke vragen daarbij niet uit de weg. Zijn werkwijze om tot (systeem)innovatie te komen kenmerkt zich door een goed georganiseerd proces, een duidelijke richting, experimenteerruimte, de juiste tools en synergie met alle betrokken partners.